Luistervink

Ik hou er van om mensen te bekijken. Ik ben een keurige voyeur. En ik ben ook een luistervink. Ik luister graag gesprekjes af. Soms hoor je dan allerlei oninteressante dingen en soms heel interessante, grappige of ontroerende gesprekjes. Kortgeleden was ik in het theater van Heerlen. Daar trad het Concertgebouworkest op. Voor de liefhebbers van klassieke muziek een hoogtepunt. Ik vond het mooi het orkest te bekijken, hoe al die violisten tegelijkertijd hun strijkstok omhoog lieten glijden en naar beneden. Zelfs bij de kortste tonen was er geen een die even achterbleef of haperde. Helaas is het niet mijn muziek, ik ben meer van de rock & roll, van de rhythm & blues. Maar dit terzijde.

Na afloop liep ik achter twee dames van zekere leeftijd.

De een was gekleed in een kobaltblauw lang vest met grijswit haar waar een blauwe bij het vest passende kleurspoeling doorheen zat. De andere dame was iets groter, naturel grijs en ook zij had haar kleding daarbij aangepast. Een lichtgrijs vestje met donkergrijze broek. De dames, ontegenzeggelijk dames, waren vriendinnen die elkaar al een tijdje niet hadden gezien, zo maakte ik uit het gesprekje op.

Hoe vond je het? vroeg de een. Heel mooi, ontroerend, antwoordde de volledig grijze. Waarop de blauwe dame de aard van het gesprek volledig omgooide naar wat vrouwen van zekere leeftijd belangrijk vinden: het wel en wee achterhalen van de gesprekspartner. De blauwe dame boog zich wat naar haar grijze vriendin, die haar hoofd wat schuin plaatste zodat ze de blauwe beter kon verstaan. Omdat ik vlak achter ze stond met mijn gezicht in de plooi, alsof ik ze niet afluisterde, hoorde ik de blauwe dame vragen: “Verder helemaal gezond? Ook de familie? Geen scheidingen, geen kanker?”

De grijze dame ontkende de narigheid en bevestigde haar goede gezondheid. “He gelukkig”, sprak de blauwe, knikte haar vriendin toe, een glimlach accentueerde de dunne lippen van haar mond.

Als een schaduw had ik het korte tweegesprek aangehoord en opgeslagen in mijn hoofd. Ik peinsde in de auto op weg naar Maastricht nog wat na over dit dialoogje op de trap naar de vestiaire van het theater. Blijkbaar leer je op zekere leeftijd ongemakken, zwellingen, ziektes en ander leed gewoon bij de naam te noemen. Kanker is kanker. Dood is dood. En voor Magere Hein je zelf komt halen moet je toch weten wanneer hij aanklopt bij een van je vriendinnen. Ik verdwaalde een beetje in mijn gedachten op de terugweg, dacht aan Amsterdam en realiseerde me dat ik al heel jong gesprekken noteerde in mijn hoofd. Als ik bij mijn  oma was en haar vriendin op de thee kwam. Zij spraken nooit over hun gezondheid, ze hadden als joodse dames de oorlog overleefd, geen ziekte of ongemak kon hen nog raken. Tijdens de regelmatige theevisites riepen ze herinneringen op aan wederzijdse familieleden, alsof ze telkens weer een denkbeeldig fotoalbum doorbladerenden. Vertelden elkaar keer op keer wat ze met desbetreffende persoon hadden meegemaakt voor de oorlog en waar die, voor zover ze dat wisten, om het leven was gebracht. Op mijn oma en haar vriendin na hadden alle andere het niet overleefd, waren niet teruggekomen. Op de lagere school was ik familiair met de namen van Auschwitz, Theresienstadt en Bergen-Belsen. De plekken waar vaders en moeders, broers en zussen en andere bekenden van oma en haar theevriendin om het leven waren gebracht. Ik zat er bij en luisterde, stelde geen vragen. Niet dat het verboden was maar ik begreep dat ik mijn mond moest houden om het ritueel van het verwerken niet te verstoren.

Soms verlang ik er naar om weer die kleine jongen te zijn en die verhalen te horen van oma en haar vriendin over al die vermoorde mensen. Hun schrijnende pijn die verpakt werd in grappige verhalen doorspekt met Jiddische woorden. Oj, ze hadden mazzel gehad, ze konden erover vertellen. Ik luisterde er ademloos naar.